De tweeëntwintig mannen op het veld roken damp. Zeven van hen dragen hun haar in een mannenknot. De keeper – kalend en de dikste van zijn team – trapt de bal naar voren en vervolgt de conversatie met zijn vrouw die achter het doel vraagt waarom de auto niet start. Ze legt uit: ‘Ik moet meteen naar de haven’.
‘Het is te koud,’ snauwt de man. Hij gebaart dat ze moet verdwijnen. ‘Ik sta te keepen.’
‘Je staat, ja,’ bijt ze hem toe. Ze drukt haar pasgeborene steviger tegen zich aan en beent langs het omkleedkot naar de uitgang.
‘Naar voren. Kom op nou,’ schreeuwt de doelman zijn twee centrale verdedigers voorwaarts.
Ze horen hem niet. De keeper kijkt naar hun rode oren. De verdedigers doen synchroon een stap naar achteren en twee naar voren. Hij hoort hen wel: ze vloeken. ‘Blijf godgloeiende op de grond staan.’
De keeper mort met hen mee. Hun spits – met knot – ligt theatraal op de grond te grienen over een gemiste kans. Opnieuw een omhaal van een meter of twintig. Alweer de derde. ‘Wissel die vent,’ brult de keeper naar zijn coach. De trainer steekt een sigaret op en negeert zijn eigen doelman. ‘Hé coach.’
De keeper van het andere team brengt de bal terug in het spel. Hij laat de bal twee keer stuiteren alvorens uit te trappen. De bal klimt omhoog. Een snelle jongen van de tegenpartij loopt met de bal mee. De keeper gaat voorzichtig door de knieën. Hij is alert. Zijn verdedigers kunnen de jongen niet bijhouden. Dat komt omdat hij zwart is, weet de keeper. De jongen stuift op hem af en hij kan zijn schot nog maar net over de zijlijn tikken.
‘Waarom houdt niemand die neger in de gaten?’ tiert hij, terwijl hij opkrabbelt en zich voorbereidt op de naderende hoekschop. Zijn verdedigers sjokken op hem af en antwoorden hem met een tik op zijn schouder. Eén van hen, ook met knot, aait de keeper over zijn kale kop.
We staan voor en dat wil ik graag zo houden, denkt de doelman, terwijl de hoekschop wordt weggekopt door een verdediger. Een middenvelder van de tegenpartij wacht de bal op, draait zijn rug naar het doel en zwiept zijn been sierlijk door de lucht. ‘Jezus,’ verzucht de keeper. De omhaal levert een ingooi op waar niemand meer op zit te wachten. De scheidsrechter fluit en snelt het veld af. De middenvelder wordt aan zijn knot opgetakeld door een teamgenoot.
De keeper waggelt op hem af. ‘Na het douchen, breek ik je neus,’ vertrouwt hij de middenvelder toe. De tonen van de Sinterklaasfanfare waaien van ver het veld over. De keeper blijft even vertwijfeld staan. ‘Je moet nooit wachten met uithalen,’ zei hij tegen zichzelf en hij pakte de middenvelder direct bij zijn knot vast. ‘Dat doet Zlatan ook niet.’
IIk schreef dit op