Geschater overschreeuwt het leven van een middeleeuwse straat, incluis de alledaagse hectiek van galoperende koetsen, geharnaste edellieden die met een rondborstige verovering, gehesen in korset, op de kont van hun ros door de stad paraderen, zwervende schooiers die hun broek laten zakken boven het openbare riool en lamlendige lapzwansen die tien stappen verder de kater van het gezicht wassen. Verderop zingt een bard een levenslied, onder het gezellig geknetter van een uiteenspattende heks op de brandstapel. Het volk juicht.
De priester prevelt enkele woorden in het voordeel van de heks. Dat ze maar vergeven mag worden, enzovoort. Hij denkt niet aan de goddelijke vergevingsgezindheid jegens hemzelf; hij doet niets verkeerd, nietwaar? Niet waar. Hij verdrijft demonen en verspreidt de liefde namens de Heer. Dat is het takenpakket van een priester – dat zal nooit veranderen, zo weet hij, en hij denkt aan zijn jonge leerlingen die hij dadelijk weer Gods leer moet onderwijzen. Hij houdt van de kleintjes. De priester kijkt naar beneden. Hij is blij dat hij een lang en kreukelig gewaad draagt.
Het naburige boerendorp wijst vol paniek naar de rookwolken. Het is weer hommeles in de stad, zo weten de inwoners, en ze prijzen de Heer dat de draak hun gehucht spaart. De ontzetting maakt stormenderhand bezit van de boeren wanneer ze denken aan het afgrijselijke uiterlijk van de uit de kluiten gewassen krokodil, met zijn vleugels van goud en zijn met hellevuur gevulde adamsappel.
Het geschater vindt zijn oorsprong binnen de kasteel- en paleismuren. De heren boven het volk lachen hun onderdanen hatelijk uit totdat ze geen lucht meer krijgen, dan flikkeren ze hun kleren van zijde op de grond en beginnen aan elkaar te friemelen; en betasten elkaars vrouwen, dochters en maîtresses. Tijd voor een orgie. Ze wisselen levenssappen, en bloed, uit en leggen de basisstenen voor de hoge heren van de eeuwen die volgen.
De boeren, de arbeiders en het stadsgepeupel geloven anno nu niet meer in draken of heksen. Ze denken dat ze weten. Ze geloven niet meer in de hoge heren, maar nog wel in de producten van hen. De tranen lopen rijkelijk over de wangen van de heren. Lachtranen. De koningen van de lach bedanken hun voorvaderen met een kus op het familiewapen en mieteren daarna hun maatpak op de grond. Tijd voor een orgie.
IIk schreef dit op