Ik schrik me het apelazarus. De gorilla tegenover mij brult. Zijn kroost ruikt aan de rondslingerende uitwerpselen alvorens ze er poepballen van maken en elkaar beschieten. Ze lachen, zo klinkt het. Een behendige worp zou mij recht in het gezicht raken, maar kogelwerend glas verhindert de aanslag. Nu lachen ze niet meer; ik wel.
Hij houdt niet van mijn glimlach en begint zichzelf op de borst te trommelen. Vooral zijn brul maakt indruk. De jonkies rollen, sprinten, springen en slingeren door het verblijf. De vrouwtjes banjeren onrustig door het verblijf, schuiven wat hooi op een hoopje en zijgen ineen, met hun handen over hun ogen. Hij toont mij geen moment zijn zilveren rug. Hij kijkt mij aan. Hij aapt mijn spiegelbeeld na. Ik doe een stap naar links en hij volgt. Ik doe een stap naar rechts en hij volgt. Ik doe een stap naar achteren en hij springt naar voren. Gefopt.
‘Het glas is stevig zat, toch?’ vraag ik aan de medewerkster van de Apenheul.
‘Ja,’ antwoordt de jongedame in haar groene jas met een kinderlijk enthousiasme, kenmerkend voor medewerkers van de apentuin. Het is een apart slag mensen, zo concluderen mijn eega en ik (zij schrijft een artikel voor Zo Zit Dat; ik maak de foto’s) tijdens een kopje koffie in de kantine. Appels vliegen door de lucht. Jij ook een appeltje? Nee dank je. De doodshoofd-aapjes zijn ietwat slaperig vandaag. Er hangt iets in de lucht; de chimpansees waren ook wat onrustig. Dat is de tijd van het jaar hè?
‘Is deze sterker dan die Rotterdamse Bokito?’ vraag ik.
‘Het is hier geen Azië. We hebben ze nooit tegen elkaar laten boksen,’ zegt zij. ‘Maar hij is volgens de spreekbeurtboekjes zevenmaal sterker dan jij. Staar hem liever niet zo aan.’
‘Hij begon. En het glas is onbreekbaar, zei u.’
De gorilla briest. Ik doe nog een stap naar achteren en bekijk het binnenverblijf van de gorilla’s. De apenverzorgster vertelt dat ze een vrouwtje gaan verdoven en dat de aap pas in Barcelona weer wakker wordt. Ze wordt het seksspeeltje van de gorilla’s aldaar, zodat de Spanjolen apenbaby’s mogen aanschouwen in de lente.
‘Hij doet wat vreemd,’ zegt ze. ‘Normaal gesproken is Jambo best lief. Zijn naam is afgeleid uit het Swahili: welkom. Hij gedraagt zich alleen zo opgefokt als hij de directeur in de smiezen krijgt. En dus ook bij jou. Het zal wel iets met trots en natuurlijke leiderschap te maken hebben.’
‘Dat is aannemelijk,’ zeg ik. Ik kijk naar Jambo. Hij doet alsof hij rustig op een takje kauwt, maar ondertussen houdt hij me goed in de gaten.
‘Of misschien merkt hij dat er iets gaat gebeuren,’ schreeuwt de vrouw terwijl de gehele gorillapopulatie begint te gillen en brullen en de peuters elkaar paniekerig besmeren met stront, omdat drie dierenverzorgers de verdoofde damesgorilla naar buiten slepen om haar te controleren, in te pakken en te vervoeren naar Spanje.
De vrijgekomen imponerende gorillageur benevelt de aanwezigen. ‘Dat is waarschijnlijk nog aannemelijker,’ stotter ik. Ik kokhals synchroon met mijn vriendin; de apenverzorgster is vertrouwd met het apenaroma.
Een halve minuut lang waande ik me een leider – een gorillaherder. Tot groot ongenoegen van Jambo begin ik te lachen.
IIk schreef dit op