In de overvliegende meeuw die de zee naar hier brengt,
De glijddeur van de blauwe buurtsuper,
In het ruisen van de regendouche,
en in de afzuiging erboven,
Het afzemen van de douchewand,
De kreukeling van een papierzakje met beenhambroodjes van de bakker,
Het scheerapparaat dat mij zijn babywangen belooft,
In het radeloos teruggillen van onze buurpapegaai,
De schoenzool, de linker, die over een te hoge klinker schuurt,
De rechter, even vermoeid, even laag, even later,
De optrekkende auto en de uitpuffende scooter,
De koffiemolen die de bonen tot vruchteloos caffeïnegruis maalt,
In de zondagsklussers aan de Kepplerstraat, Woestijgerweg en Van Rootselaarstraat,
Een zucht van mijn vrouw, mijn wonder, zijn moeder,
In alles hoor ik Fons, onze zoon.
IIk schreef dit op