Iedere morgen stond onze buurman vroeg op om noeste arbeid te leveren. Dat omschrijf ik met archaïsche woorden, omdat ons Pim buitengewoon ouderwets te werk ging. Niemand wist precies waar hij aan werkte, tussen de vier benauwde muren van zijn garage, maar de hele straat hoorde hem hameren en zagen. Een boormachine of tube lijm waren er niet bij. De eerste dagen was ik blij dat hij een hobby had gevonden. Lekker knutselen. Iets om zijn leven draaglijk te maken, zo-even na de zelfdoding van zijn zoon – een tragedie die je ons Pim niet toewenste; zijn vrouw wel, het kreng, dat haar eigen zoon min of meer de dood inpraatte.
Maar uiteindelijk ging het op mijn zenuwen werken. Niet alleen bij mij hoor. Vissen houden is ook een hobby, toch? In de stilte guppy’s kweken, bijvoorbeeld, hartstikke tijdsbestendig. Maar nee, ons Pim pakte het groot aan. Hij had een spektakel voor ogen, antwoordde hij, toen ik hem eens naar het kabaal vroeg. Dat zal best, dacht ik, maar een week later vond de hele buurt het wel welletjes. Evenwel durfde niemand hem te vragen van zijn hobby af te zien. We telden allemaal af naar kwart over vier, wanneer een uurlang de stilte inviel omdat de vrouw van ons Pim haar televisiesoap wilde volgen en haar man gebood zijn liefhebberij te staken. Kwart over vijf, en geen seconde later, ving het kabaal echter weer aan, aanhoudend totdat de hele straat, op het hoogtepunt rond zessen, naar gekruid stoofvlees rook en ons Pim aan tafel werd gesommeerd door zijn vrouw. Na het avondmaal sloot hij zichzelf op in de oude kamer van zijn zoon en sliep in het te kleine bed, totdat de werklust hem de volgende ochtend weer vroeg wekte.
Op een laat uur in de morgen – het was mij gelukt om uit te slapen – keek ik uit het raam en zag ik een houten onderstel op de oprit van ons Pim staan. Een onderstel van wat, wist ik op dat moment niet, en achteraf bezien zou ik het nooit geraden hebben als ik mij aan een dergelijk spel had aangezet. Mijn beste gok zou een onderstel van een praalwagen geweest zijn, maar in ons dorp deden we niet aan carnaval. Maar wie weet had ons Pim de Heilige Geest gekregen.
Ik besloot de vorderingen nauwlettend in de gaten te houden vanachter mijn slaapkamerraam, maar er gebeurde weinig. Hij bevond zich weer in de garage, te hameren en te zagen, en liet het onderstel onbekommerd. Met een boek over wespen in mijn hand spiekte ik af en toe naar beneden, of er iets was veranderd. Soms, als ik mij losrukte van de letters, zag ik dat er een plank bij was gekomen. Andere keren zag ik ons Pim slepen met een zwaar ogende paal. Dan zong hij een lied dat zijn zoon zo kon waarderen. Eens zei hij mij: ‘Ik had een hekel aan dat nummer, maar na zijn dood is het ook mijn lievelingslied geworden’.
Exact om kwart over vier echode de zware stem van ons Pim door de straat. Als op een zondagochtend liep het dorp uit en groepeerde zich nieuwsgierig om het houten podium, waarop nu ook de twee palen stonden met daartussenin een schuin afgesneden stuk staal. Hoewel ik vanachter mijn slaapkamerraam het beste uitzicht had, liep ik toch de trap af en mengde mij in het publiek, waar ik één werd met het gedeelde voorgevoel dat er iets bijzonders stond te gebeuren.
‘Nou, ik hoop dat ik jullie enthousiasme kan bevredigen,’ leidde ons Pim zijn spektakel in, ‘maar ik kan niets beloven. Ik ben timmerman noch professioneel spektakelbezorger.’ Hij kuchte, onmiskenbaar opgewonden.
‘Een momentje hoor,’ zei hij en ons Pim verdween door zijn voordeur, waar hij niet veel later weer uit kwam met zijn vrouw onder zijn armen. Ze was geblinddoekt en gilde verschrikkelijk, het kreng, en het publiek mompelde dat ze dan nog liever naar het gehamer en gezaag van ons Pim luisterden. Het enige wat ik meermaals verstond, was dat het kwart over vier was en dat ze haar soap zou missen.
‘En die heb ik nooit eerder gemist, in geen twintig jaar,’ herhaalde iemand in het publiek, toen een oudere heer vroeg wat er gegild werd. Ik vertrouw erop dat de vrouw van ons Pim zoiets inderdaad had gebruld.
Ons Pim legde zijn vrouw voorzichtig tussen de twee palen en lachte breed. Hij bond haar vast en verkneukelde zich zichtbaar over wat zou komen – op dat moment wist alleen hij dat. Hij deed heel weinig moeite om het spektakel uit te buiten. Hij bouwde de spanning niet op en speelde niet met zijn publiek, maar dat was hem niet te verwijten, omdat hij, zoals ons Pim zelf ook aangaf, ‘geen professional’ was. Het enige wat hij deed, en wel met luid lachen, was een touw uit de knoop halen en deze met een zucht loslaten. Zijn vrouw gilde nog eenmaal om haar soap en toen schoot het stuk ijzer boven haar hoofd los. Het ijzer kwam ergens halverwege haar nek en hals tot stilstand; door het vele opspuitende bloed was een exact oordeel lastig te trekken. Ik was in ieder geval oprecht blij dat ik niet eerste rij stond. De ledematen van ons Pims vrouw spartelden op een bijkans komische wijze tegen de houten planken van het podium. Haar laatste smeekbeden pruttelden over haar lippen, terwijl het publiek huiswaarts keerde en het spektakel nog eens uitvoerig met elkaar doornam.
Al bij al vonden de meesten van ons het een tamelijk macabere voorstelling. Maar niemand mocht de vrouw, het kreng. En eigenlijk waren we allang blij dat ons Pim klaar was met het lawaaiige geknutsel in zijn garage. Morgen lekker uitslapen!
IIk schreef dit op