Swans en Tietje huppelen door het bos. Zoals op elke zondag springen ze zichzelf de zweetkakkies. Pas in het donkere hart van het woud houden ze hijgend halt. Swans parkeert zijn doorvoede billetjes op een boomstam, terwijl Tietje zich laat vallen op haar magere knieën. Zij heeft twee oogjes op Swans, maar dat heeft hij niet door. Bovendien is hij blind voor Tietjes steelse blikken. Tot grote treurnis van Tietje. Maar het is potdomme toch niet de schuld van Swans dat hij blind is geboren?
Zo gaat het niet langer, besloot Tietje die ochtendstond toen ze Swans ophaalde voor hun wekelijkse wandeling. Ze had zich voorgenomen om Swans het hof te maken. Heur haar zit in een paardenstaart. Dat huppelt zo leuk, maar daar heeft ze het niet voor gedaan. Ze schuift op haar schrapende knietjes naar hem toe. De herfstbladeren schuifelen weg voor haar knieschijven. ‘Wat hoor ik?’ vraagt Swans. Tietje negeert hem. Ze ritselt aan zijn rits. Plotsklaps ploft Swans achterover van paniek.
Sinds zijn docente een foto omschreef van de groene meerkat, in een triomferende pose met zijn poezelige pootjes om zijn blauwe scrotum en rode piemel, is Swans ietwat onzeker over zijn lichtroze hangwaar. ‘Wat ben je van plan?’ Dat is verboden terrein. Alleen hijzelf mag eraan zitten. En supervisor Sneeuwklitje, maar dat is vanuit een gedwongen professioneel standpunt. Het lukt Swans immers niet om op zichzelf te wonen, zijn boterham te besmeren of om het smegma weg te wassen. Sneeuwklitje verzorgt hem sinds zijn moeder Tepelsteeltje hem in een mandje in het riet te vondeling heeft gelegd.
Hoewel Sneeuwklitje sedertdien een band met Swans heeft opgebouwd, ziet ze Tietje graag voor haar snoepdeur verschijnen. Een zondagje zonder Swans vindt ze zalig. Sterker: Sneeuwklitje doceerde Tietje over het bespelen van de magische maar onkuise fluit, in de hoop dat Swans en Tietje een stelletje vormen en zij haar taken kan overdragen. Maar daar is Swans klaarblijkelijk niet van gediend. ‘Wat ben je van plan?’ vraagt hij nogmaals.
Nog voordat Tietje kan doorzetten (zoals Sneeuwklitje haar heeft geadviseerd) of haar excuses kan aanbieden (zoals ze zelf wil), worden ze gestoord door een vrolijke voettred. Een odeur van verse bloemen en knapperige koekjes dringt Swans’ neus binnen. Hij herkent de jongedame aan wie de geur toebehoorde. Zijn hart bonenstaakte. ‘Blootkapje,’ sist Tietje minachtend. ‘Hoi Tietje,’ antwoordt Blootkapje, zich van geen kwaad bewust. Ze klautert over de boomstam en hangt boven Swans, die onverhoeds midden in het verlaten Smurfendorp was geploft. ‘Hoi Swans.’ Swans zwaait en struikelt over lieflijke liefdesbetuigingen. Hij is zo rood als de paddenstoelen waar hij tussenligt. ‘Ik vind jou ook leuk,’ zegt Blootkapje, want ze vindt Swans wel een lekker hapje.
Tietje rent grienend bij hen weg. Swans vraagt nog, onwetend als hij is, waarom. ‘Ik heb ludduvuddu lul,’ schreeuwt ze naar hem. Door de tranen die haar ogen terroriseren, heeft ze niet door dat ze het wolventerritorium betreedt. Maar dat ziet Swans niet, dus hij laat haar gaan. Hij heeft Blootkapje. Há. Blootkapje helpt Swans overeind en zegt dat ze verder moet. ‘Grootmoeder wacht op haar koekjes.’
In de verte luidt de klokkenspelluider van de Notre Dame de klok. Swans weet dat Sneeuwklitje hem de volgende keer niet laat gaan als hij te laat tehuis is. Blootkapjes stappen sterven weg. Hij vraagt haar terug te komen, maar dat negeert ze. Hij roept naar Tietje, hij roept Tietje, maar Tietje is er niet meer. ‘Wat een pech,’ schreit Swans, terwijl de boomwortels hem bij elke stap proberen neer te halen. Waar moet hij heen? Hij hoort spetters en plonzen. Hij wil terug, maar waar is terug? Met zijn zweetkakkies stapt hij per abuis in het water. Hij voelt golven naderen. Tietje heeft hem erover verteld, maar hij is niet zo superstitieus als zij en dacht dat het slechts een sprookje was. ‘Ben jij dat,’ begon hij bangig, ‘Kleine Zeemeermilf?’ Als antwoord trekken glibberige handen hem bij zijn enkels naar de bodem. Water stroomt via zijn gulp zijn broek binnen.
En Swans en Tietje leven niet lang ongelukkig.
IIk schreef dit op