‘God, ja, Nederland, mooi.’ De Vlaming denkt kort na en trekt vervolgens een vies gezicht. ‘Maar kom aan toch jongens! Mam, pap,’ hij spreekt deze woorden overdreven Hollands uit, ‘zijn de aardappels gaar? Dat is toch ongelooflijk!’
‘Hoe bedoelt u?’ vraag ik.
De man kijkt naar mij alsof ik gek ben. Dan schudt hij zijn hoofd: ‘Ma, pa, zijn de patatten gekookt?’
Een smaakkwestie, vind ik, dus ik plaag hem terug: ‘Patatten zijn toch gefrituurde reepjes aardappel?’
‘Nee, nee, frieten!’
De man heeft natuurlijk gelijk, althans, hier in Brugge. Hadden we deze discussie aan de bar in het noorden gevoerd, dan eiste ik mijn gelijk op.
Ik vertel hem dat ik een rondreis door Vlaanderen aan het maken ben.
‘In godsnaam, waarom?’
‘Ik werk aan een roman die zich hier grotendeels afspeelt.’ De titel heb ik maar niet genoemd, De verovering van Vlaanderen, daar is de sfeer te gemoedelijk voor. ‘Een ode aan Vlaanderen, eigenlijk.’
‘Wel ja, literatuur.’ De man spoelt het woord weg met zijn witte port. ‘Ik lees liever thrillers, schrijft u die ook?’
Ik schud mijn hoofd en voel mij haast schuldig dat ik geen thrillers schrijf, dat ik over gare aardappels spreek, dat ik patatten frieten noem.
‘Is er al een omslag?’ vraagt hij uiteindelijk.
Ook dat niet.
Hij wil mijn naam wel weten. Dan kan hij mij opzoeken – ‘het internet, jongens, dat is fantastisch hè?’
Mocht hij nog steeds zoeken: ik presenteer u het omslag. Een thriller is het nog altijd niet. De verovering van Vlaanderen is een menselijke komedie en verschijnt in het najaar.
In Brugge hebben de man en ik meerdere malen op het nieuwe werk geproost. Het zit wel goed. We nemen afscheid, we hebben elkaar gesproken, we hebben elkaar verstaan. Hij zou die avond patatten eten, belooft hij mij. Ik haal een frietje.
Ja, hij zou mij opzoeken. En als ik een thriller zou schrijven, ja, dan zou hij mij lezen.
IIk schreef dit op