De herfstcoup heeft weer plaatsgevonden. Een uitstekend moment om een prachtig woord te introduceren, dat helaas ten onder gaat aan zijn eigen ik: patjepeeër.
Want ‘patjepeeër’ is een echte patjepeeër. Het is een opschepperig woord dat vooral gebruikt wordt door, jawel, rasechte patjepeeërs. Slechts weinigen zullen het in hun hoofd halen om dit woord daadwerkelijk te gebruiken in een gesprek.
‘Mot je kaiken Truus, wat een protserige vent daar loopt.’
‘Ja, da’s toch niet normaal meer?’
‘Mijn zoon zou zeggen: wat een patjepeeër…’
‘Amen.’
Ik zie het niet gebeuren. Enkel personen met een bombastisch tong die hun omvangrijke vocabulaire graag in het openbaar demonstreren, zullen mensen betitelen als patjepeeër. Wat je zegt, ben je zelf.
Sommige woorden zijn bedacht voor het geschreven woord. Patjepeeër is daar één van. Het is uitstekend, het is duidelijk, het geeft meteen een beeld en het is sierlijk in zijn potsierlijkheid. En toch blijf je een patjepeeër als je het schrijft; zelfs in een simpele weblog.
Dat is triest. Zo lijdt een woord aan zijn eigen persoonlijkheid. Een Attische tragedie in de Nederlandse taal. Echt iets voor de derde jaargetijde, met zijn bloedende bomen die in hun schoonheid een kille winterslaap betreden.
De woensdag is een weekbreker en daarom geliefd onder de werkmieren van onze koningin. Maar wie breekt de woensdag, zodat ook de breukdag wordt gebroken voor een perfecte co-existentie van de meest nobele dag na de weekeinddagen? Hét woord van de woensdag natuurlijk. Om de week krijgt een ander woord een score-etiket. Hoe meer vandalen hij of zij scoort (ja, dames en heren, ook de Nederlandse taal herbergt mannetjes en vrouwtjes) hoe beter het woord.
IIk schreef dit op
Wahahaha, amen to that!